Dichters 2820. De Drie Koningen… naar Felix Timmermans

 

André, Willy en Johan zaten samen in café Den Biechtstoel in Bonheiden dorp 

een pint te drinken, ze sprake van Nieuwjaar en van de drie koningen.

en waarom zouden zij ook eens niet gaan zingen.?

Ze besloten samen te gaan te zingen, ze zouden het goed doen, met gekleurde koningskleuren

Ze zouden mooie gedichten voordragen en liederen zingen.

Met hun schitterde kleren die hun vrouwen hadden genaaid en met elk een grote zak voor alles wat ze

zouden krijgen vertrokken ze op weg.

Willy was de kleinste en stond vooraan met een ster die kon draaien, Johan kon goed declameren en had een goede stem,  .

André was de grootste en indrukwekkend met zijn rode mantel en lantaarn.

Rond zes uur, het was al donker hadden ze het ganse dorp afgezongen, overal gebeld en ook in alle cafés gaan zingen,                                                                  

In de late avond trokken ze stilaan naar huis, maar was het te donker of hadden ze toch te veel gedronken,

plots waren ze de weg kwijt, er stonden geen huizen meer, het was pikdonker, alleen het kleine lichtje van Willy ’s ster gaf wat licht.

Johan zag een lichtje, daar woonde iemand en ze liepen er naartoe.

Het was een oude woonwagen, een paard stond in de weide.

Willy klopte aan en duwde het deurtje open.

In de wagen zat een jonge vrouw met een pasgeboren kindje, een man was bezig met wat hout en papier een kleine kachel aan te maken.

André de handigste ging helpen met het vuur en Johan gaf de man een slok van hun fles jenever.

De al wat oudere man nam enkele flinke slokken en vergat de fles terug te geven.

Het was nu lekker warm in de wagen en de vrouw kreeg wat kleur op haar wangen en er rolde een traan van geluk.

Willy haalde uit zijn snoepzak enkele koeken voor de vrouw, Johan gaf al zijn appelsienen af en André haalde enkele euro’s uit zijn zak.

Het was Willy die plots de zak met koeken uitschudde en André al het geld.

Enkele euro’s vielen op de grond en de vrouw begon een koekje te eten.

Even later stonden ze terug buiten, zonder koeken, zonder apppelsienen en zonder centen,

 

Maar ze waren gelukkig, het was warm in hun hart.

Ze gingen in gedachte verzonken terug naar huis en kropen moe bij hun vrouw in bed.

Maar allen waren overtuigd: ze waren écht de drie Koningen geweest