Verscholen
onder een kleurrijk tapijt van vallende bladeren
Wachten de straten op de eerste sneeuw
Onder het bulderend gedaver
van al wat ons verplaatst
Vervullen ze rillend van de koude
roerloos hun rede van bestaan
IJzig mooi ontwaken ze
In deze schone tijd
Om ons te verbinden met elkaar
Wegwijzer
Wandeling langs de oevers van de Dijle
Ik draag een bleek gelaat
Diepe kloven tekenen mijn handen
Een ruwe huid als schors
En toch
Intens gelukkig
Warm vanbinnen
De gure wind, het grind onder mijn voeten
Een witte gans toont me de weg
De weg naar de overkant
Waar het even mooi zal zijn
Onrust
Bodemloze grachten
Gevuld met pijn
Klevend tot de oevers van verdriet
Omarmt, doorkruist
De vaandeldrager in het witte gewaad
Voorop in de strijd,
Een vreedzaam betoog
Rent schreeuwend ten velde
De nerven van het leven
Blootgesteld aan het verhaal
Krijsend krassend de woorden
Die helen de wonden
Rust zal heersen, als je maar geduldig wacht
Laat begaan
“Laat begaan”
Het telen van jouw aarde
“Laat begaan”
Jouw verbeten pijn
De ranken zullen rijpen
Niet al is zoet als wijn